Terneuzen in de toekomst
In het project Grens|gevallen onderzocht ik bij CBK Zeeland hoe de toekomst van Terneuzen eruit zou kunnen zien, samen met een beeldend kunstenaar, civiel ingenieur en landschapsontwerper. Het uitgangspunt was een toekomstscenario waarin een dam in de Westerschelde en dijkversterking noodzakelijk zijn voor de waterveiligheid. Hoe verandert de ervaring van het landschap en welke betekenissen ontstaan er dan op de grens van land en water? Terneuzen is een plek waar het lijkt alsof industrie, natuurgebied, polder en nieuwbouwwijk door een slordige hand bij elkaar zijn gezet. We weefden deze schijnbaar losstaande elementen aan elkaar tot een zinkstuk. Dit gigantische weefwerk wordt al decennia gemaakt als oeverversterking, een ambacht dat ook in het toekomstige Zeeland nodig zal blijken. Tijdens de tentoonstelling die van 1 juni t/m 2 juli bij CBK Zeeland te bezoeken was, vormde de door Zeeuwen ingesproken tekst een begeleide wandeling door het verbeelde landschap van de toekomst.
Voel hoe de bodem steeds meer meegeeft onder je voeten, hoe dichter je bij het tussenlandschap komt. Het water zie je niet, dat zoek je met je voeten. Eerst het harde asfalt dat niet meegeeft, dan omhoog de grassige binnendijk op, en omlaag, af en toe uitglijdend over de natte grashelling, die overloopt in het zompige tussenlandschap met de hoorbare sporen van waar het water zo-even nog was. Slobberend en zuigend vormt het land zich gewillig rond je voeten. De grens tussen land en water is hier vloeibaar.
In Terneuzen hoeft men niets dan wachten. Dit is de plek waar niets gebeurt maar altijd iets verandert. Hier leven de stenen en woekert het schorrenzoutgras op het slib. De bodem groeit, als een organisch fort dat de zee zelf opwerpt om het land te beschermen voor het water.
Zie je de wieren? Niet alleen in de gekwalificeerde omheinde gebieden met namen en nummers van habitat- en natuurdoeltypen is er leven. Het getij is bijna verdwenen, toch kunnen de wieren hier gedijen. De kleine zee-eik, zeesla en darmwier zijn niet zo veeleisend; ze houden zich vast aan de stalen pontons van North Sea Port. Wanneer de zeesla loskomt en door het water het slib op geworpen wordt is het een bundel slappe bladeren zonder vorm. Zodra die het water weer raken waaieren ze uit tot helder gekleurde kunstwerken.
—
Zaterdagochtend. Ik zit in de trein die naar het einde van Zuid-Beveland rijdt. We glijden zuidwaarts, richting de dam, die overkant met overkant verbindt. Laag onder mij verschijnt plots het water. Het zonlicht weerkaatst witgeel op de donkerblauwe Schelde. Mijn ogen knijp ik tot spleetjes. Het uitzicht over het land dat ik ken, is ver en diep. Het bevalt me wel, dit overzicht. Wat blauw is loopt over in grijs, loopt over in groen. Dan doemt de nieuwe uitkijktoren op, één van de weinige verticale pijlers in het landschap. Door het raam zie ik aalscholvers en visdieven dezelfde kant op vliegen. Ze zijn op weg naar hun thuishaven en ik kom ze achterna. De witte golven smakken zich op het oneffen blauw. Ze volgen elkaar snel op tot een patroon dat ik niet meer kan volgen. Ik geloof dat het vloed wordt. De basaltblokken liggen onverstoorbaar tegen de dijk. Ik stel me voor hoe het getij de algen uit hun slaap wekt, waarop ze hun armen uitstrekken zodra het water hen raakt.
Links is het water egaal en richtingloos. Het schittert overal even fel. Achter de dijk verschijnt de Margarethapolder. In het riet bij de slingerende kreken schuilen op gezette tijden de aalscholver en de kluut. Verder landinwaarts zie ik de lichtblauwe binnenzee. Het is voor het eerst dat ik het vlas hier zie bloeien. Ik moet denken aan mijn oma’s woonkamer, waar het Zeeuwse kabinet van haar moeder stond. Zongebleekt linnen gaf aanzien, veeleer dan gouden schalen of aardewerk. Voordat ze trouwde spaarde oma’s moeder jarenlang voor lappen stof. Ze naaide er tafellakens, beddengoed en kleding van. Die waren zelfs tot na mijn oma’s dood nog intact.
De vlasteelt is terug in het landschap. De dam maakt het water zoeter, waardoor het zomervlas gedijt. De heldergroene stengels buigen met z’n allen voor de wind. Nu het bloeit vormt het een golvende zee in de polder. Ik vraag me af hoe deze stengels linnen worden. Ik zoek het op. Repelen, roten, braken, zwingelen, hekelen. De woorden zeggen me niets.
Door de dam heeft het vlas ook nieuwe bestemmingen. Ik lees verder. Vlas isoleert en vlas draagt. Hier isoleren de vlasvezels de drijvende woningen bij de dam. En als het tot composiet wordt verwerkt, is het sterker dan staal. Ik probeer de deinende stengels voor te stellen als pijlers, maar het lukt me niet.
Langzaam buigt de trein af naar rechts. We rijden achter de Margarethapolder langs. De huizenrijen met oranje daken zoeven voorbij. Ik verlang naar een kop koffie op de dijk.
Het is vijf over twaalf. Ik ontmoet mijn moeder voor het station. De motor van de Fiat Panda uit 2008 draait. Mijn moeder rookt een sigaret. Als ik instap zie ik de thermoskan op de achterbank liggen. Er ligt een zak krentenbollen en een gebaksdoos naast. Ik maak er uit op dat ze blij is me te zien. Ze vraagt of ik een goede reis had, terwijl ik me in de auto prop. Ik maak een instemmend geluid. We rijden naar de dijk, waar we ons bankje zoeken. De grote schepen worden door de nieuwe sluis geloodst. Mijn moeder wijst naar rechts.
‘Wist je dat de havenmeester van Paal zijn haven aan het opknappen is? Die ziet er weer brood in.’
De Schelde is een getijdenrivier. Maar door de dam is het getij aan de oostkant grotendeels weg. Om te varen hoeven de plezierboten nu niet meer te wachten tot het vloed is. Het maakt de haven onafhankelijk. Voor hun pensioen zaten mijn ouders in de binnenvaart. Ze vormden een ervaren schippersduo, volledig op elkaar ingespeeld, totdat mijn vader overleed.
‘Mis je het varen eigenlijk?’
‘Mhm, tja missen. Zo gaat het in het leven. Op een keer hou je d’r mee op. We zijn meer dan de helft van ons leven op het water geweest. Daarom wil ik hier ook nooit weg. Ik moet het water zien, en de schepen. Dat is deel van wie ik ben.’
We zitten een tijdje zwijgend naast elkaar. Een jongeman komt onze richting op lopen. Hij glimlacht en gaat aan de andere kant van het bankje zitten. Ik glimlach terug. Mijn moeder trekt haar wenkbrauwen op terwijl ze mijn blik zoekt.
‘Kun je hier eigenlijk zwemmen?’
Mijn moeder kijkt mijn kant op. ‘Heeft hij het tegen ons?’
Ik knik. ‘Wilde je het proberen?’
‘Er zijn er die het doen, maar ik zou het niet proberen als ik jou was.’ Mijn moeder draait zich weer naar mij toe. ‘Frans van de Otheensedreef doet ‘t wel es. Die woont hier natuurlijk al heel z’n leven, die kent de getijden. Als je niet kan zien wanneer het vloed wordt ben je de sjaak. Maar hij vindt het fantastisch, om die sterke stroom van de Schelde te voelen. Mij niet gezien, ik zit liever op het water.’
‘Jij komt hier niet vandaan of wel?’
‘Nee, klopt. Ik woon hier een maandje of vier.’
‘Waarom kom je in vredesnaam naar hier?’
‘Goedkope woningen, daar komt het eigenlijk op neer. Maar ik hou ook wel van dit soort plekken. Water, polder, industrie, wat leegstaande panden. En niet zo vol als de grote steden waar ik geen ademruimte heb. Ik woon anti-kraak aan de Industrieweg in een kantoorpand. Daar heb je alle ruimte om mensen uit te nodigen, feestjes te hosten of creatieve shit te doen. Laat mij maar m’n gang gaan.’
‘Zwemmen zou ik maar laten. De Schelde is geen misselijk riviertje.’
Er valt een stilte. Ik zie aan mijn moeder dat ze uitgepraat is. Terwijl we de dijk aflopen richt ze zich weer tot mij.
‘Wat een aarigje . Waar halen die jonge mensen de energie vandaan, denk ik dan.’