Wortelen
Tuinieren en witte senioren met zeeën van tijd zoals Maarten ‘t Hart en mijn Zeeuwse oma gaan goed samen. Maar tuinieren is ook politiek.
I.
Mijn oma was geworteld in Zeeland. Ze had zich aan haar woonplek in Zuid-Beveland toegewijd, al klinkt toegewijd te plechtig voor de manier waarop zij leefde. De keuze om na een leven op de Veluwe terug te gaan naar haar wortels in de klei was weloverwogen, maar niet gewichtig. Ze deed het vooral gewoon. Ze liet een sociaal netwerk achter en voegde zich weer - op de veilige afstand van een paar kilometer - bij haar Zeeuwse familie.
Het dorp van oma was een grauwe versteende plek tussen de rijen uien en aardappels. De straten waren breed, de voortuinen van de rijtjeshuizen bedekt met drie tinten grijs grind in vakken van verschillend formaat. Hoewel veel mensen oma groetten op straat, voelde ik me eerder bekeken dan welkom als ik bij haar logeerde. Niemand was er anoniem. Oma liet zich door de kilte niet afschrikken, ze vermaakte zichzelf en zocht op eigen voorwaarden de reuring van familie op.
Als ik bij haar logeerde ondernamen we niets in het treurige dorp, maar in oma’s huis waren genoeg mogelijkheden om ons te vermaken. Schilderen, naaien, vilten met schapenwol, tuinieren. Of we gingen naar oma’s broer in het naastgelegen dorp. Die had een landje met pauwen, kippen, Grauwtje de ezel van dertig (en later een trekpaard), een stacaravan, een bok met kar, een uitkijktoren en een zelfgebouwde boot die hij uitprobeerde op de Westerschelde. In de winter waaide er rook uit de schoorsteen van de brandende houtkachel in een provisorisch plastic hutje.
In de ruim 1500 jaar oude Regel van Benedictus is een van de kenmerken van het kloosterleven de stabilitas loci, de verbinding met de plek waar je woont. Eenmaal een klooster gekozen, bleef een kloosterling daar tot de dood. Het leven in een Benedictijnse gemeenschap is basaal en aards. De monniken zijn naast geestelijke inspanning ook hard aan het werk op het land dat hen voorziet van voedsel. De kloosterlingen krijgen de opdracht te wortelen, zich te comitteren aan het leven op één plek en niet weg te lopen voor hetgeen waaraan ze zich verbonden hebben.
Wortelen vergt geduld. Door tijd door te brengen in het kleine stuk natuur rondom de plek waar je geworteld bent, leer je de vogels, wormen, padden, vlinders, slakken, korstmossen en paddenstoelen kennen. Door simpelweg te kijken vallen patronen op en leer je welke omgeving een soort laat floreren. Zo observeert Maarten ‘t Hart in De groene overmacht : ‘De laatste jaren blijkt het [...] een opgave om een rustgevend tuurplekje te vinden. Langs de ruim driehonderd meter slootoever zijn vrijwel overal zwanenbloemen opgeschoten. In vorige jaren bloeide er ook steevast een enkele zwanenbloem, maar sinds een paar jaar heeft zich een ware explosie voorgedaan van deze prachtige zomerslootrandbloeier. En niet alleen bij mij. Overal in de polder waar ik woon, heeft hij slootranden gemonopoliseerd. Op zich een verheugend verschijnsel, ware het niet dat ik de laatste jaren vrijwel nergens pijlkruid en egelskop heb kunnen vinden. Zouden die geheel door de zwanenbloem zijn verdrongen?’
In Een levensregel voor beginners schrijft Wil Derkse dat de zusters van de Benedictijnse Hildegardisabdij in het Duitse Eibingen alles doen ‘in een geest van een aandachtig cultiveren’. Bij hun komst in de abdij legden de zusters de gelofte van obedientia af, die niet simpelweg blinde gehoorzaamheid voorschrijft, maar aandacht voor het alledaagse. Het is een ‘dynamische en op groei gerichte gelofte,’ schrijft Derkse. ‘Het gaat om het horen van het hart. Zoals het oog licht opvangt en het oor geluid, zo probeert wie met het hart luistert zin op te vangen, het zinnige in de situatie te bespeuren.’
Ik moet denken aan mijn oma. In mijn beleving arbeidde zij rond het huis in een geest van aandachtig cultiveren. Kleding repareren, het grind onkruidvrij maken en struiken snoeien deed ze toegewijd, zonder de klusjes te beladen met een onnodige zwaarte. Wat dat betreft gaat de typering van het zwaarmoedige, kromgebogen geslacht dat op de klei woont – met de woorden van Maarten ‘t Hart – voor mijn oma niet op.
Het aardse leven van mijn oma zie ik terug in het tuindagboek dat ze bijhield. 14 maart. Ik heb vorige week de abutilon heel kort gesnoeid. Ontzag het om hem binnen te zetten. Nu staat hij dus in de kou (wel met een plastic zak over de kop). Waarschijnlijk haalt hij het niet. Jammer dan…
Schrijver Clarie Ratinon noemt in Unearthed hoe bijzonder het was om te ontdekken dat ze haar eigen eten kon verbouwen. Het feit dat het zo opmerkelijk voelde om dit als eind-twintiger te ontdekken, laat zien hoe vervreemd we zijn van dit wezenlijke proces, schrijft ze. De Benedictijner kloosterlingen geven voedsel de aandacht die het toekomt, niet alleen omdat ze elke daad in een geest van aandachtig cultiveren uitvoeren, maar ook door het zelf te verbouwen op het land rondom de abdij. Als het proces van voedsel verbouwen zich voor onze neus afspeelt, verdwijnt de vervreemding. Er komt dan ook ruimte om de ‘wenk van de ander’ op te merken, of het nu een taak of een persoon is die een beroep op ons doet. Zoals Derkste schrijft: ‘Wanneer we zeggen dat we mensen en zaken ter harte nemen, dan is dat meer dan registreren wat we horen of anderszins vaststellen, dan willen we inderdaad openstaan voor het appèl dat een situatie of persoon op ons doet.'
Voor Benedictijnen is het sacrale niet gescheiden van het profane. Ongeacht de inhoud, streeft de kloosterling ernaar elke taak of ontmoeting met even veel aandacht tegemoet te treden. Aandacht vereist vertraging, de tijd nemen om het geheel in je op te nemen. En: 'Wat met aandacht gedaan wordt, wordt vanzelf al wat minder saai,' schrijft Derkse.
30 april. Eindelijk mooi weer en dat uitgerekend op koninginnedag! Vlag opgehangen. Weer een vrachtje berkenkatjes uit het grind geraapt. Voor de Cosmea een plekje in de tuin gezocht. Het slaapkamerraam gewassen i.v.m. een fikse klodder spreeuwenpoep. Daarna nog weer onkruid verwijderd van de terrassen. En nu zit ik heerlijk met een glaasje wijn en een boek op de veranda (voor het eerst dit jaar!).
Geworteld zijn staat niet gelijk aan starre onbeweeglijkheid. Oma woonde het grootste deel van haar leven op dezelfde 10 vierkante kilometer, ze was er gehecht, maar had tegelijk enige afstand die haar niet verblindde voor de onvolkomenheden van de plek.
10 mei. Ik zit uit te rusten op de veranda, maar het regent nu zo hard dat ik me afvraag of het dak het wel houden zal. Het onweert ook een beetje en voortdurend klinkt het doffe gedreun van de hagelkanonnen. Niet bepaald idyllisch.
II.
Tuinieren is geen apolitieke oudewittemensenhobby. Voor Claire Ratinon is het een zoektocht naar haar identiteit in een land waar ze zich niet altijd thuis voelt, en een manier om zich met haar Mauritiaanse voorouders te verbinden. Het land dat ze bewerkt is het land van de Britse kolonisator die haar voorouders tot slaven maakte. Ze beschrijft hoe kolonialisme is ingebed in de botanische geschiedenis. De kolonisator rukten de exotische planten uit het land van Ratinons voorouders, om ze een nieuwe naam en bestemming te geven. De ruïnering van de natuur die we nu meemaken is een neveneffect van kolonialisme, schrijft Ratinon, niet alleen vanwege de gedeelde ideologische wortels, maar ook omdat de witte overheerser ecosystemen in monocultuur veranderden op de plantages.
Ratinon hecht zich met haar Mauritiaanse wortels aan het Engelse platteland door te tuinieren, ‘daring to follow whatever instinct, whatever inheritance I can sense. Paying deep attention to the movement of the weather. Watching diligently how the plants change from day to day. Moving my rhythms to match their needs, providing what is necessary for them to flourish.’ Haar voorouders waren niet enkel tot slaaf gemaakten die gedwongen op het land werkten. Vóórdat ze onteigend werden, verbouwden ze al voedsel, om hun gemeenschap te voeden. Hun kennis en praktijken hebben ze doorgegeven aan hun familie, schrijft Ratinon. Door de groenten van Mauritius te verbouwen en de kennis en praktijken van haar voorouders over te nemen in het moestuinieren, houdt Ratinon hun erfgoed in leven.
7 augustus. We beleven de tweede hittegolf. Er zou na deze maandenlange droogteperiode toch eens serieus werk gemaakt moeten worden om in tijden van regen zoveel mogelijk water op te vangen voor de droge perioden. Voor deze droogte heeft het, ik meen in april, enorm veel geregend. Maar al dat water is grotendeels nutteloos in de riolen verdwenen.
Tuinieren staat ook in een complexe verhouding met eigenaarschap. Het kapitalisme verleidt ons enkel te zorgen voor een stuk grond als het van ons is, en confronteert met de harde werkelijkheid van eigenaarschap als we zorgen voor een stuk land waarover iemand anders zeggenschap heeft. Ratinon vond haar liefde voor moestuinieren in de stad, maar geen een van de plekken waar zij voedsel verbouwde bood de mogelijkheid voor voortdurende, jarenlange toewijding, schrijft ze. Ze tuinierde altijd op het land dat iemand anders toebehoorde. ‘I would give my love to a parcel of land and then, soon enough, have to give up on it. I kept putting plants in the ground while hoping that those who allowed me to wouldn’t change their mind about the value of my work or the presence of the plants.’ Ratinon zocht eigenaarschap, maar niet in de kapitalistische zin van het woord. Ze wilde enkel consistentie en toewijding. ‘I wanted to dedicate myself to a piece of earth. I wanted to nurture the soil and be around long enough to watch it flourish from that care.’ Eigenaarschap van een stuk land vereist in onze wereld enkel geld, terwijl het niets zegt over de wederkerigheid die tuinieren verlangt. Er bestaat in een kapitalistische samenleving geen contract voor rentmeesterschap zonder eigenaarschap, en dus kan de eigenaar je elk moment de toegang ontzeggen tot het stuk land waaraan je je hebt toegewijd.
De kloosterlingen van een benedictijner abdij spreken met hun geloften de verbinding aan het stuk land uit, zonder eigenaar te worden. Hun rentmeersterschap is een toewijding aan dezelfde plek tot hun dood. Dit is het enige geval in een kapitalistische samenleving waar iemand zich vrijwillig jarenlang toewijdt aan dezelfde plek, om daar voedsel te verbouwen, zonder dat een individu er de financiële vruchten van plukt. 'Voor wie zich als monnik, moniale of oblaat verbonden heeft aan benedictijns leven, is het een dagelijkse ervaring dat deze vorm van spiritualiteit niet te bezitten of te ‘hebben’ is’, schrijft Wil Derkse. Eigenaarschap is geen voorwaarde voor verbinding. Zelfs als het land ons niet toebehoort, zoals de kloosterling geen eigenaar van het klooster is en de moestuinier in de stad geen eigenaar van de buurttuin, raakt het lot van het land de mens die zich eraan toewijdde.
Voor een tuinierend persoon brengt droogte een emotie teweeg. De kap van een bos verontwaardigt de paddenstoelenplukker. De vogelliefhebber huivert voor een insectennet rond fruitbomen. Over zijn aalbessenstruiken schrijft Maarten ‘t Hart: ‘Ik laat mijn struiken dus onbeschermd want de aanblik van verfomfaaide, bloedende vogels, zelfs al dode vogels die in het net hangen, kan ik niet verdragen.’ Een gemis van een specifiek landschap, een diersoort of een voorwaarde voor leven, is het logische gevolg van verbinding. Als de ander, met wie we ons verbonden voelen, wordt bedreigd, raakt dit ons.
III.
In Leren kijken stelt kunsthistorica Estelle Zhong Mengual de vraag wat het betekent om naar het levende te kijken. Zien is volgens haar altijd selecteren en waarde toekennen: ‘We kijken niet zomaar zonder onderscheid. We merken bepaalde dingen op en kennen er een waarde aan toe, en andere negeren we, en met het waarnemen voegen we er een connotatie aan toe.’ Zhong maakt inzichtelijk hoe de ecologische crisis niet alleen een erbarmelijke staat van het levende is, maar ook een crisis van onze gevoeligheid voor het levende. We hebben namelijk te weinig ‘gevoelswaarden, waarnemingen, verbeeldingen, concepten en relaties die ons verbinden met de levende wereld.’ Ze illustreert dit door een opsomming van beelden en culturele associaties met de trein. Vervolgens schrijft ze: ‘Laten we nu een levend wezen nemen, de ree bijvoorbeeld, een dier dat iedereen kent, dat overal in onze gebieden voorkomt en al vierhonderdduizend jaar onze medebewoner is in Europa. Kijk nu eens wat er in je mentale ruimte opborrelt en vergelijk dat eens.’
Op de middelbare school was de gereedschappentoets onderdeel van het vak techniek. Vul de juiste naam in naast de afbeelding. Kruiskopschroevendraaier, duimstok, griptang, steeksleutel, verstekzaag, inbussleutel, beitel. De insectentoets en de boomsoortenoverhoring ontbraken bij het vak biologie. In vergelijking met de zestigers van nu weet ik weinig vogels, paddenstoelen en bomen te herkennen. Terwijl kennen en herkennen voorwaarden zijn voor interactie en zorg. In dertig jaar is ruim drie kwart van de insecten in ons land verdwenen, en ik mis ze niet, want ik weet er geen enkele bij naam te noemen. Als ik nog steeds de dieren in de tuin of stad niet herken en geen tijd doorbreng met het levende dat er ondanks de verstedelijking woont, verandert mijn verhouding met het levende niet.
In een paar jaar zijn er veel boeken en films over schimmels, bomen, insecten, mos en andere levensvormen verschenen. Schrijvers en makers van Fantastic Fungi, The Hidden Life of Trees, Gathering Moss , My Octopus Teacher, Entangled Life en The Mind of a Bee maken een nieuwe selectie van wat aandacht verdient. Ze verrijken onze beelden, associaties en ervaringen. Hoewel andere soorten doorgaans pas in aanzien stijgen als ze - net als wij - relaties aangaan, communiceren en een vorm van zelfbewustzijn kennen, vergroten deze boeken en films wel de verzameling cultuur van het levende. Ze stellen onze geautomatiseerde blik op het levende opnieuw af, zodat we opmerken waar we eerder aan voorbij gingen.
24 april. De heggenmusjes in de klimopzuil hebben nu vast jongen. Ze zijn steeds aan het in- en uitvliegen.
Als de heggenmusjes het volgende jaar nergens te bekennen zijn, stel ik me voor dat oma dit verbaasd opmerkt. Ze verwacht hun komst, haar blik is op hen afgesteld. Het wordt tijd mijn gevoeligheid voor het levende te verrijken door mijn ogen te trainen. Het kan volgens Zhong het verschil tussen betrokkenheid en nietsdoen betekenen.
Het besef dat de planeet bijna door de voorraad grondstoffen heen is, de temperatuur opwarmt, de zeespiegel stijgt en de biodiversiteit afneemt krijgt handen en voeten als we het lokale met het mondiale verbinden. De klimaatcrisis wordt realistischer, nijpender en activerender als je lokale gebeurtenissen in het licht van de mondiale tensens ziet. Door meerdere jaren lang de seizoenen mee te maken op dezelfde plek, herken je de komst en het vertrek van soorten. Die soorten doen soms een beroep op de mens en in de tijd die je samen doorbrengt ontstaat er ruimte voor (ver)antwoordelijkheid.
Antwoorden op wat je ziet betekent soms ook het ‘ontleren’ van gewoontes en dat wat normaal is in vraag stellen. Ratinon noemt de aangeleerde argwaan voor insecten als voorbeeld: ‘I unlearned the instinctive panic I had once felt when surrounded by the sound of buzzing insects flying by.’
Voor het ontleren van gewoontes en opnieuw afstellen van onze blik op het levende kunnen we bij kunst en literatuur te rade gaan. Niet om ons een les te leren of te overtuigen van de erbarmelijke staat van de natuur, maar om dat wat normaal is uit te dagen. In haar essaybundel De tedere verteller stelt Olga Tokarzcuk dat een goede schrijver met veel plezier ter discussie stelt wat normaal en vanzelfsprekend wordt gevonden. ‘Het is het uitdagen van het conformisme en de hypocrisie, een daad van kairotische moed om de gelegenheid te grijpen en het lot te keren.’ Een goede schrijver is excentrisch, schrijft Tokarzcuk. Door aandacht te geven aan het ongebruikelijke of vreemdsoortige, daagt de schrijver het vanzelfsprekende uit. De excentrische schrijver duwt het denken een andere richting op, zodat de mogelijkheid opdoemt om de eeuwige herhaling van hetzelfde te doorbreken. Er zijn alternatieve perspectieven onder de zon en onze werkelijkheid is er een van vele.
‘Ik stel me voor hoe deze onfortuinlijk maanzieke diertjes, wachtend in diepere aardlagen, gewekt door het dooien van de grond, massaal omhoogkruipen, glibberend door zelf gegeten gangen, omhooggestuwd door de borrelend warme lentegrond, en hoe ze boven aangekomen, brandend van verlangen, met hun weke kopdelen tegen de onderkant van grindtegels en asfalt botsen.’ (Mariken Heitman in Wormmaan )
Dankzij de excentrische schrijver neem ik voor even de wereld waar als worm. Ik beweeg mee door de onzichtbare ondergrondse gangen en ervaar wat de worm drijft, blind woelend onderweg naar voedsel.
IV.
Om mijn stadstuin te zien floreren moet ik me voor lange tijd hechten aan deze plek. Dit seizoen wordt het vierde jaar dat er leven is op deze paar vierkante meters achter mijn huis. Er groeit van alles, maar het bodemleven is nog steeds gering. De grond is niet zomaar vruchtbaar. Met lavameel, wormencompost en een mulchlaag komt de aardlaag langzaam tot leven, maar het vergt geduld en toewijding. Voorlopig zeg ik de huur niet op, totdat ik in de verre toekomst eigenaar kan worden van een groter stuk land. Tegen die tijd kan de verhuurder eisen dat ik de tuin weer terug breng in betegelde staat. Dat zal ik dan, gedesillusioneerd, moeten doen, hopelijk met iets van dezelfde berusting als mijn oma toen ze haar tuin moest opgeven omdat het beter was om kleiner te gaan wonen. Mijn oma was gehecht aan het land, maar had haar blik ook afgesteld op een alternatieve werkelijkheid. De dood is geen eindpunt; er is leven na(ast) de mens. Waar we oma met de schapenwollen deken in de aarde zaaiden, ontkiemt nu het door de spreeuwen verspreide zaad van de vlier.
Bronnen
Een levensregel voor beginners , Wil Derkse, Lannoo, 2021.
Unearthed , Claire Ratinon, Chatto & Windus, 2022.
De groene overmacht , Maarten ‘t Hart, De Arbeiderspers, 2016.
Wormmaan , Mariken Heitman, Atlas Contact, 2021.
Leren kijken , Estelle Zhong Mengual, vertaald door Liesbeth van Nes, Octavo, 2024.